Hofwijck, de buitenplaats en het gedicht

Home > Hofwijck, de buitenplaats en het gedicht

Hofwijck, de buitenplaats en het gedicht

Hofwijck is de creatie van één man, Constantijn Huygens. Daardoor is het een heel persoonlijke buitenplaats, met elementen die uniek zijn in de wereld van de historische tuinen. En Hofwijck bestaat twee keer, als groene lusthof én als gedicht.

Constantijn Huygens was ruim zestig jaar in dienst van de prinsen van Oranje, van 1625 tot zijn dood in 1687. In zijn schaarse vrije tijd was hij dichter, musicus en componist. Ook was hij  hartstochtelijk geïnteresseerd in architectuur. In de omvangrijke bibliotheek in zijn huis aan het Plein in Den Haag bevonden zich veel tractaten over bouwkunst, waaronder het hoofdwerk van de antieke Romeinse architect Vitruvius, ‘De architectura’.

Toen Constantijn in 1639 grond kocht aan de Vliet bij Voorburg om er een buitenplaats aan te leggen maakte hij zelf het ontwerp, zoals hij dat vijf jaar eerder ook had gedaan voor zijn Haagse huis. De bevriende architecten Jacob van Campen en Pieter Post adviseerden hem. Het meest opmerkelijke aan de tuin is dat Constantijn besloot om een stelling van Vitruvius, namelijk dat een bouwwerk of complex optimaal functioneert wanneer het volgens de verhoudingen van het menselijk lichaam is opgebouwd, letterlijk te nemen. De plattegrond van het oorspronkelijke Hofwijck – dus met het huidige Stationsplein mee - is dan ook gemodelleerd naar het menselijk lichaam.

Constantijn was verknocht aan zijn buitenplaats. ‘De sleutel van mijn hert is die van desen thuyn’, schreef hij. Een van zijn grote zorgen was dat Hofwijck de tand des tijds mogelijk niet zou weerstaan. Daarom koos hij voor een typisch 17e-eeuwse oplossing: hij stelde Hofwijck op schrift. Vanuit de gedachte dat het geschreven woord voor de eeuwigheid is. Je bent dichter of je bent het niet …

In 1651 voltooide Constantijn zijn gedicht Hofwijck. Met een lengte van bijna 3.000 versregels is het zijn langste werk. Het is een zogenaamd ‘hofdicht’, een gedicht over een hofstede of buitenplaats. Direct na publicatie in 1653 was het gedicht zo populair dat het een hype veroorzaakte: veel bezitters van buitenplaatsen gaven dichters de opdracht ook hun buitenplaats te bezingen. De dichter Jacob Westerbaen, eigenaar van de buitenplaats Ockenburgh, spande de kroon met een hofdicht van maar liefst 4.500 regels.

Constantijns hofdicht spreekt ons nog aan. Het is sprankelende taal, en de editie in hedendaags Nederlands maakt het ons gemakkelijk . Hier als voorbeeld de passage waarin de gastheer zijn vrienden ontvangt, bij de twee toegangspoorten, waarna hij ze uitvoerig zal rondleiden:

 

‘Twee poorten zeggen meer: onthaal ik vriend of gast,

Dan is ’t niet door één deur, ’t is door twee open deuren.

De ruime ingang toont wat binnen zal gebeuren,

En dat de vrienden op mijn brood en op mijn wijn

Niet half, niet heel, niet een-, maar tweemaal welkom zijn.’

[Bijschrift:] Hofwijck, de plattegrond & het gedicht, 1653

 

Door Peter van der Ploeg