Spreekwoorden en betekenis
De kogel is door de kerk:
een beslissing is genomen.
Rijke stinkerd:
door ontbinding van de lijken gaan ze stinken in de kerk.
Hij is in de kerk geboren:
hij laat de deur openstaan als hij binnenkomt.
Zo arm als een kerkrat zijn:
heel erg arm zijn
Hij komt in kerk noch kluis:
hij is niet gelovig
De dader ligt op het kerkhof:
de schuldige is niet te vinden.
Kerken proberen te verzetten:
het onmogelijke proberen.
Voor het zingen de kerk uitgaan:
weggaan voor het mooie einde.
De kerk in het midden laten:
geen partij kiezen.
Hij zet de kerk op de toren:
hij pakt het helemaal verkeerd aan.
De dominee komt voorbij:
in een gezelschap valt het plotseling stil.
Ja en amen zeggen:
het overal mee eens zijn zonder kritiek.
Als de vos de passie preekt, boer let op je kippen:
huichelaars zijn niet te vertrouwen.
‘Kan niet’ ligt op het kerkhof en ‘wil niet’ ligt er naast:
als je iets echt wil dan kan je het ook.
De voorsten zorgen dat de achtersten de kerk niet meer in kunnen:
de eersten hebben vaak alles en de laatsten weinig of niets.
De koe van de koster mag wel op het kerkhof grazen:
een betere positie leidt makkelijk tot oneerlijkheid.
Bij kerk en kluis heeft de duivel een huis:
vlakbij een kerk is bijna altijd een cafė.
Al ziet men kerk en toren staan, dan is de reis nog niet gedaan:
geef niet op voor je werk af is.